Deel artikel

kunst

Gespleten levenskunstenaar

20 maart 2019 4 min. leestijd

Beeldend kunstenares Gisèle van Waterschoot van der Gracht was 27 toen ze via haar toenmalige minnaar Adriaan Roland Holst kennis maakte met de Duitser Wolfgang Frommel. Deze eind jaren dertig naar Nederland uitgeweken charismatische poëet noemde zich een aanhanger van Stefan George. In navolging van die in 1933 overleden Duitse dichter-profeet, ooit in Nederland geïntroduceerd door Albert Verwey, verzamelde Frommel een groep uitverkoren mooie jongens om zich heen die hij inwijdde in de dichtkunst en de herenliefde.

In 1942 ving Gisèle hem en twee van zijn jonge joodse discipelen op als onderduikers in haar toen nog krappe onderkomen aan de Amsterdamse Herengracht. Daar had deze in 1912 geboren dochter van een Oostenrijkse barones en een Amsterdamse patriciër geld, inventiviteit en vooral moed voor nodig. Aan geen van de drie ontbrak het de mooie blonde kunstenares dankzij haar rijke familie en het vrijgevochten leven dat ze op haar streng katholieke opvoeding had weten te veroveren.

Een deel van haar jeugd bracht Gisèle (die volgens Adriaan Roland Holst de natste achternaam van Nederland droeg) door in een Oostenrijks familiekasteel met zeventig kamers en inde Verenigde Staten, waar haar vader als ingenieur en geoloog in de olie-industrie werkte. Ondanks haar degelijke katholieke opvoeding bij de Zusters van het Heilig Hart, leidde ze van jongs af aan een promiscue leven, met als hoogtepunt haar verblijf in Parijs begin jaren dertig. Ze volgde daar tekenlessen en onderhield er hartstochtelijke liefdesrelaties met zowel kunstenaars als adellijke personen, niet zelden meerdere tegelijk.Ook met Wolfgang Frommel had ze aanvankelijk een verhouding, die echter op niets uitliep.

Omdat de joodse onderduikers evenals de rest van Frommels uit kwetsbare jongens bestaande sekte de oorlog overleefden, kreeg Gisèle als hun redster een heldenstatus. Haar huis op de Herengracht, “Castrum Peregrini” (de Burcht van de Pelgrim), waar tijdens de bezetting een “broederschap van de geest”ontstond, bestaat tot op de dag van vandaag als gesubsidieerd cultureel centrum. Of Gisèle wist dat Frommel en diens pedofiele vriend Percy Gothein haar onderduikers seksueel misbruikten – een praktijk die tot ver na de oorlog voortduurde – was tot voor kort raadselachtig. Maar in haar uitstekende, in opdracht van centrum Castrum Peregrini geschreven biografie laat historica Annet Mooij er geen twijfel over bestaan dat ze van meet af aan op de hoogte was.

Deze biografie is veel meer dan een ontmasker-ing van de welhaast heilig verklaarde Waterschoot van der Gracht

Waarom ze wegkeek van de wantoestanden die zich onder haar ogen in haar huis afspeelden, wordt in de loop van het verhaal duidelijk. Weliswaar zag ze hoog op tegen Frommels verheven “leven van de geest”, maar zelf begon ze – net als de sekteleider – een seksuele relatie met een van haar afhankelijke joodse onderduikers. Ze had bepaald geen schone handen. Haar was er alles aangelegen om de ranzige praktijken die zich in haar surrogaatfamilie afspeelden geheim te houden.

In de jaren vijftig trouwde de aristocratische Gisèle met de voormalige Amsterdamse burgemeester Arnold d’Ailly,die van haar medeplichtigheid moet hebben geweten. Hij woonde aanvankelijk met zijn gezin in de burgemeesterswoning Herengracht 502, schuin tegenover het Castrum. Als een blok viel hij voor zijn aanbiddelijke overbuurvrouw. ’s Ochtends liet hij zijn dienstauto voor Gisèles deur stoppen om haar een in een sok warm gehouden gekookt eitje te brengen van de krielkippen die hij in de tuin van de ambtswoning hield. Eind 1956 trad hij af als burgervader. Tijdens de afscheidsreceptie werd hij nog terzijde gestaan door zijn echtgenote. De dag erna trok hij in bij Gisèle, die nog steeds met de Frommel-sekte onder één dak leefde.

In 1960 was hij er getuige van dat Frommel de elfjarige Ahmed Ben Lahcen uit Marokko “importeerde” om hem op de Herengracht als schandknaap te misbruiken. Het dreigde een schandaal te worden waarmee de ministers van Buitenlandse Zaken en Justitie zich bemoeiden. Alleen dankzij de bemiddeling van d’Ailly kwamen er geen rechtszaken van. Het Marokkaanse seksslaafje ging terug naar Marrakech, terwijl Gisèle en d’Ailly zich vele maanden per jaar terugtrokken op het Griekse Paros, waar ze een oud klooster hadden gekocht.

Over Castrum Peregrini is al voordat Annet Mooij zich erover boog het nodige gepubliceerd. Andreas Burnier noemde de sekte (waarvan ze tijdelijk in de marge deel uitmaakte) in haar roman Een tevreden lach (1965) een “collectief van narcisten” waar het ondanks alles toch “fijn” was. Burnier was volgens haar biograaf Elisabeth Lockhorn op de hoogte van de praktijken van Frommel (die in de roman figureert onder de naam Wyneken), maar ze klaagde hem niet aan. Ook Susan Smit heeft het in haar roman Gisèle (2013) niet over de“pederastische praktijken” in het pand aan de Herengracht, dat lange tijd doorging voor een soort dependance van het Anne Frankhuis.

Pas nadat in 2017 Vrij Nederland een boekje had opengedaan over wat zich zoal had afgespeeld in de Burcht van de Pelgrim rezen er vragen over de rol van Gisèle, die door Annet Mooij ondubbelzinnig worden beantwoord.

Toch is haar biografie veel meer dan een ontmaskering van de welhaast heilig verklaarde Waterschoot van der Gracht. Ze schreef een integer portret van deze gespleten getalenteerde kunstenaar die meerdere persoonlijkheden in zich verenigde. Haar hele leven bleef ze vroom katholiek en onderhield ze een innige band met haar strenggelovige ouders, hoezeer ze ook tegen hun geboden en die van de kerk zondigde.

Na de dood van d’Ailly, met wie ze gelukkige jaren beleefde, kreeg ze als 71-jarige weduwe een relatie met Robert Alder, een Brit van 26. Hij vertelde aan Annet Mooij hoe Gisèle de met al haar principes strijdige levenswandel rijmde met haar geloof: “Ze rende vaak schuldbewust rechtstreeks vanuit haar hemelbed naar de Krijtberg (de jezuïetenkerk aan het Amsterdamse Singel, EE) om voor haar zonden vergeving te vragen.”

Annet Mooij schreef een in alle opzichten fascinerende biografie van deze vrouw, die van haar leven een kunstwerk wilde maken en ook werkelijk een begenadigd kunstenaar was. De illustraties van haar in de biografie opgenomen kunstwerken en van haar feeërieke atelier in Castrum Peregrini waar ze werkte tot ze – ruim honderd jaar oud – overleed, getuigen daarvan. Mooij heeft haar levenskunst in een schitterend en niets verhullend portret recht gedaan.

Annet Mooij, De eeuw van Gisèle. Mythe en werkelijkheid van een kunstenares, De Bezige Bij, Amsterdam, 2018, 448 p.
Elsbeth_Etty

Elsbeth Etty

literair critica, biografe

Reacties

Reacties zijn gesloten.

Gerelateerde artikelen

		WP_Hook Object
(
    [callbacks] => Array
        (
            [10] => Array
                (
                    [00000000000029190000000000000000ywgc_custom_cart_product_image] => Array
                        (
                            [function] => Array
                                (
                                    [0] => YITH_YWGC_Cart_Checkout_Premium Object
                                        (
                                        )

                                    [1] => ywgc_custom_cart_product_image
                                )

                            [accepted_args] => 2
                        )

                    [spq_custom_data_cart_thumbnail] => Array
                        (
                            [function] => spq_custom_data_cart_thumbnail
                            [accepted_args] => 4
                        )

                )

        )

    [priorities:protected] => Array
        (
            [0] => 10
        )

    [iterations:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [current_priority:WP_Hook:private] => Array
        (
        )

    [nesting_level:WP_Hook:private] => 0
    [doing_action:WP_Hook:private] => 
)